Dit document beschrijft hoe u de gelicentieerde functies kunt bepalen die op uw Cisco Content Security Appliance zijn ingeschakeld.
Cisco raadt kennis van de volgende onderwerpen aan:
Dit document is niet beperkt tot specifieke software- en hardware-versies.
De informatie in dit document is gebaseerd op de apparaten in een specifieke laboratoriumomgeving. Alle apparaten die in dit document worden beschreven, hadden een opgeschoonde (standaard)configuratie. Als uw netwerk live is, moet u de potentiële impact van elke opdracht begrijpen.
Elk software-onderdeel, of elk onderdeel van de Content Security Appliance, is gelicentieerd en moet voor gebruik ingeschakeld zijn. Om deze onderdelen mogelijk te maken, moet u functietoetsen toepassen die door Cisco Global Licensing Operations (GLO) worden verstrekt via productlicentieregistratie. Elke functiesleutel is specifiek voor het serienummer van het individuele Content Security Appliance en heeft een verloopperiode die ermee wordt geassocieerd. Wanneer een functiesleutel verloopt, moet u het contract voor die functie vernieuwen met uw Cisco-vertegenwoordiger om het gebruik van deze functie voort te zetten.
Om te bepalen welke gelicentieerde functies op uw Content Security Appliance zijn ingeschakeld, logt u eenvoudig in op het apparaat en voert u de optie Functie in in de CLI. Als alternatief hebt u toegang tot het tabblad Systeembeheer van de GUI en klikt u op de Functiesets.
Hier is een voorbeeldoutput van de opdracht featurekey CLI: